Waarom #StolenMemory?

Welke dingen heb je op dit moment bij je? Een horloge? Juwelen? Een portefeuille? Je telefoon met daarop foto’s en berichten van mensen die je graag ziet? Wat betekenen die voorwerpen voor je?

Wanneer een gevangene in een Duits concentratiekamp aankwam, namen de nazi’s al zijn of haar persoonlijke bezittingen in beslag. De Arolsen Archives hebben nog gestolen voorwerpen in hun collectie van zo’n 2500 voormalige concentratiekampgevangenen uit heel Europa. In het kader van de #StolenMemory-campagne gaan de Arolsen Archives samen met vrijwilligers op zoek naar de families van die slachtoffers van nazivervolging. Het doel van de campagne is de ontheemde aandenkens terug te geven aan de rechtmatige erfgenamen. Er zijn al meer dan 700 families teruggevonden, waarvan 18 in België.

In deze unieke tentoonstelling tonen de Arolsen Archives en het MAS een grote collectie gestolen objecten – de originele persoonlijke bezittingen van 14 Belgische concentratiekampgevangenen. Dompel je onder in de verhalen van hun eigenaars en ontdek hoe ook jij deel kunt uitmaken van #StolenMemory!

#Found

Edmond Ameye

Edmond Ameye werd op 29 juli 1900 geboren in Deerlijk, bij Kortrijk. Hij was de zoon van een politieagent en had twee zussen.

Na de Koninklijke Militaire School diende hij als stafofficier bij de 14de Infanteriedivisie tijdens de Duitse invasie van België in 1940. Edmond werd krijgsgevangen gemaakt en gedeporteerd naar Offizierslager (Oflag) IX-A, in het Duitse stadje Spangenberg. In 1942 keerde hij terug naar zijn familie. Hij sloot zich onmiddellijk aan bij het verzet en werd een hooggeplaatst leider bij het Geheim Leger in Gent. Hij gebruikte zijn militaire ervaring om geheime operaties te coördineren.

De spectaculaire bevrijding van geheim agent Albert Mélot in de Papegaaistraat in Gent leidde in de hele stad tot represailles van de SS. Daarbij werd commandant Ameye op 2 augustus 1944 gearresteerd op de Korenmarkt. Na wekenlange ondervraging door de Gestapo werd Edmond op 30 augustus gedeporteerd naar het concentratiekamp Neuengamme, waar hij gevangenennummer 44 860 kreeg. Hij zat ook een tijd vast in het subkamp Hannover-Misburg, waar hij dwangarbeid moest verrichten op het terrein van de Duitse petroleumraffinaderij (Deurag), die vaak het doelwit was van geallieerde bombardementen.

In april 1945 begon de SS met de evacuatie van het kamp Neuengamme en ongeveer 8000 gevangenen werden op dodenmars gestuurd naar het concentratiekamp Bergen-Belsen. Enkele dagen voor de bevrijding door de geallieerden bezweek Edmond Ameye daar aan tyfus. Zijn lichaam werd waarschijnlijk in een massagraf gegooid. Voor zijn moed en leiderschap werd Edmond Ameye postuum onderscheiden met het Officierskruis in de Orde van Leopold II en met het Oorlogskruis 1940. Hij kreeg ook een symbolisch graf in zijn geboortedorp Deerlijk.

De persoonlijke bezittingen van Edmond Ameye werden in 2019 teruggegeven aan zijn familie.

Foto: Edmond Ameye aan de Koninklijke Militaire School 

Eugène de Villa de Castillo

Eugène de Villa de Castillo werd op 22 mei 1908 in Gent geboren, in een familie van verarmde edelen waarvan de naam en het geslacht teruggaan tot het bewind van Karel V over de Spaanse Nederlanden. Eugène woonde in Brussel, hij was getrouwd en had kinderen.

Vanwege zijn actieve betrokkenheid bij het verzet werd hij op 22 maart 1944 gearresteerd in een Parijse brasserie, waar de Gestapo een uitgekiende val had opgezet. Hij werd opgesloten in België en werd daar maandenlang ondervraagd en gemarteld. Op 31 augustus 1944 zette de SS Eugène op het laatste grote konvooi naar het concentratiekamp Neuengamme, waar hij gevangenennummer 44 782 kreeg.

Terwijl de trein vertrok, slaagde Eugène erin een briefje met een boodschap aan zijn geliefden naar buiten te gooien. Een spoorwegarbeider vond het verfrommelde afscheidsbriefje en bezorgde het aan zijn familie, die zo te weten kwam wat Eugène was overkomen. Eugène de Villa de Castillo stierf op 1 juni 1945, na de bevrijding dus, en werd begraven in een massagraf op de begraafplaats Tiergarten in Lüneburg. In 1956 werd zijn lichaam opgegraven en officieel geïdentificeerd door zijn weduwe, aan de hand van gebitsgegevens. Op Eugènes zegelring, die in 1944 in Neuengamme geregistreerd werd, staat nog altijd het eeuwenoude familiewapen. 

De persoonlijke bezittingen van Eugène de Villa de Castillo werden in 2021 aan zijn familie teruggegeven.

Prosper de Rijcke

Prosper De Rijcke werd op 25 juli 1908 geboren in De Klinge, een dorp in Oost-Vlaanderen. In de jaren dertig trouwde hij met Livina Ryckaert en ze kregen drie kinderen.

Zijn jongste dochter, Juliette, herinnerde zich nog goed dat haar vader altijd zijn zakhorloge bij zich had, en hoe hij dat regelmatig controleerde om te zien of niemand te laat was voor het eten. In juli 1944 zat Prosper in de plaatselijke kroeg iets te drinken met vrienden. In het café zaten ook Duitse soldaten. Toen het tijd was om naar huis te gaan, pakte een licht beschonken Prosper wat hij dacht dat zijn jas was en ging naar buiten. Alleen was het niet zijn jas, maar een Duitse uniformjas. Prospers vergissing werd als een belediging opgevat, en kort daarna werd hij gearresteerd.

Op 8 juli 1944 brachten de nazi's hem eerst naar Kamp Vught in Nederland. Hij kwam er terecht in het Philips-Kommando, waar hij zaklampen en radio's moest maken. Van daaruit werd hij gedeporteerd naar het concentratiekamp Sachsenhausen, en in oktober naar Wilhelmshaven, een satellietkamp van Neuengamme. Daar moesten de gevangenen 12 uur per dag werken op de Kriegsmarinewerft, de grootste scheepswerf van de Duitse marine. De zware arbeid en de erbarmelijke omstandigheden in het kamp eisten een ontzettend hoge tol. Een maand na zijn aankomst in Wilhelmshaven, op 30 november 1944, stierf Prosper De Rijcke. Hij was 36 jaar oud.

Prospers vrouw Livina heeft nooit geweten wat er met haar geliefde man was gebeurd. Juliette, zijn oogappel, wist dat evenmin. Na zijn arrestatie zat Prosper in een gevangeniscel, wachtend op een verschrikkelijk lot. Terwijl hij aan zijn familie dacht, vond hij een scherp voorwerp en kraste de naam van Juliette in zijn vertrouwde zakhorloge.

De persoonlijke bezittingen van Prosper De Rijcke werden in 2016 teruggegeven aan zijn familie.

Felix Elie Decremer

Felix Elie Decremer werd op 1 juni 1896 geboren in Hamme-Mille in Bevekom. Hij had geen vrouw of kinderen en werkte als ober in een restaurant in Brussel.

In 1942 werd hij − zonder medeweten van zijn familie − door de Duitsers gearresteerd en naar een werkkamp gestuurd, waarschijnlijk in de regio Wilhelmshaven, waar hij van april 1942 tot oktober 1944 dwangarbeid moest verrichten. De precieze reden voor zijn arrestatie is onbekend: in de documenten in de Arolsen Archives staat te lezen dat hij werd aangehouden om ‘veiligheidsredenen’.

Op 5 oktober 1944 werd Felix overgebracht naar het concentratiekamp van Neuengamme, waar hij gevangenennummer 54 352 kreeg. Vreemd genoeg moest hij een zwarte Davidster op zijn gevangenisuniform dragen, hoewel hij niet joods was. Misschien gingen de nazi's ervan uit dat hij een jood was vanwege zijn tweede naam 'Elie'.

Op 29 april 1945 begon de evacuatie van het hoofdkamp Neuengamme. De SS stuurde de gevangenen op dodenmarsen en transporten naar verschillende verzamelkampen, zoals Sandbostel, Wöbbelin en Bergen-Belsen. Vier dagen later, op 3 mei, was Felix Elie Decremer een van de 5000 concentratiekampgevangenen die omkwamen aan boord van het passagiersschip SS Cap Arcona in de baai van Lübeck, dat door de Britse luchtmacht werd gebombardeerd. Zijn lichaam werd pas officieel geïdentificeerd in 1946, in Neustadt.

De persoonlijke bezittingen van Felix Elie Decremer werden in 2019 teruggegeven aan zijn familie.

Florian Laurent

Florian Laurent werd op 29 augustus 1918 geboren in Ciney, in de provincie Namen. Hij werkte voor de spoorwegen, waardoor hij voorkennis had van de dienstregeling en de lading van het Duitse treinverkeer.

Hij gaf die informatie door aan het plaatselijke verzet, dat ze gebruikte om sabotageacties te plannen en te coördineren. In 1944 werd Florian verraden en gearresteerd. Op 17 mei stuurden de nazi's hem naar het concentratiekamp Herzogenbusch-Vught in Nederland, waar hij werd geregistreerd als politiek gevangene. Enkele maanden later werd hij overgebracht naar Sachsenhausen, een concentratiekamp ten noorden van Berlijn. Daar werd hij korte tijd ingedeeld bij het beruchte Schuhläuferkommando. Dat waren gevangenen die Duits schoeisel moesten 'testen' door over een speciaal ontworpen parcours met verschillende ondergronden te lopen, soms maar liefst 40 mijl per dag.

In juni 1944 werd Florian overgebracht naar het concentratiekamp Neuengamme, waar hij gevangenennummer 58 589 kreeg. Hij moest zware arbeid verrichten en overleven in vreselijke omstandigheden. Vreemd genoeg plaatste de SS Florian bij een groep Poolse gevangenen, die allemaal rode driehoeken op hun uniform droegen, het merkteken van politieke gevangenen. Vermoedelijk was de onderste lus van de letter B in de rode driehoek van Florians uniform eraf gevallen en stond er nu P voor Polen. Toen hij uiteindelijk werd bevrijd, woog hij nog maar 36 kilo. Hij kwam weer op krachten in een ziekenhuis van de Amerikanen en besloot te voet terug te keren naar België.

Na de oorlog stichtte Florian een gezin. De rest van zijn leven sprak hij weinig over zijn ervaringen in Duitsland, maar hij hield wel contact met andere kampoverlevenden.

De persoonlijke bezittingen van Florian Laurent werden in 2018 teruggegeven aan zijn familie.

Melchior Alfons Oris

Alfons 'Fons' Oris werd op 26 maart 1920 geboren in Rijkevorsel. Hij groeide op in het dorp en werkte in een brouwerij. Tijdens de oorlog was Alfons actief in het verzet.

Op 25 september 1944 was het Britse leger net het kanaal Dessel-Schoten-Turnhout overgestoken en was het zijn bruggenhoofd aan het uitbreiden naar die streek. Diezelfde dag liep Alfons langs de Oostmallebaan, op maar een paar honderd meter van de geallieerde posities, toen hij werd opgemerkt door de terugtrekkende Duitsers. Ze hadden onlangs een lijst in handen gekregen met namen van lokale verzetslieden, en arresteerden Alfons ter plekke. De Duitse bezetters stuurden Alfons eerst naar de gevangenis van Hoogstraten en zetten hem enkele dagen later op een transport naar Kamp Amersfoort.

Op 11 oktober 1944 deporteerden de nazi's hem naar Salzgitter-Watenstedt, een nevenkamp van Neuengamme, waar hij gevangenennummer 65 655 kreeg. Alfons maakte deel uit van een groep van ongeveer 2000 gevangenen die in het kamp achter een elektrische omheining werden vastgehouden en dwangarbeid moesten verrichten voor Stahlwerke Braunschweig, een wapenfabriek van de Wehrmacht.

In de laatste maanden van de oorlog stuurde de SS steeds meer gevangenen naar het kamp, wat leidde tot een catastrofale overbevolking. Tegen het einde moesten ongeveer 5000 gevangenen onder onmenselijke omstandigheden zien te overleven. Op 7 april 1945 begon de SS het kamp te ontruimen en de gevangenen werden in dodenmarsen en konvooien naar Ravensbrück gestuurd. Sovjettroepen konden het konvooi van Alfons onderscheppen en bevrijden. Terug thuis in Rijkevorsel stichtte hij een gezin. Hij opende zijn eigen café en brouwerij en was de rest van zijn leven een geliefde figuur in het dorp. Fons Oris overleed in 1993.

De persoonlijke bezittingen van Alfons Oris werden in 2018 teruggegeven aan zijn familie.

Justin Pieters

Molenaarszoon Justin Pieters werd op 14 december 1922 geboren in Diepenbeek, nabij Hasselt. Samen met zijn oudere broer Maurice was Justin actief in het plaatselijke verzet, dat sabotagemissies uitvoerde tegen de Duitsers.

Maar hun groep werd verraden aan de SS en in de zomer van 1944 werden de mannen opgepakt tijdens een nachtelijke razzia in Winterslag. In augustus werden de persoonlijke bezittingen van Justin (een horloge) en Maurice (een ring) geregistreerd in Fort Breendonk. Van daaruit deporteerden de nazi's de broers naar het concentratiekamp van Neuengamme, waar ze dwangarbeid moesten verrichten in de naburige fabrieken.

Eind april 1945 transporteerde de SS ongeveer 10.000 gevangenen van Neuengamme naar Lübeck, aan de Baltische Zee, waar de nazi's schepen hadden gevorderd om een geïmproviseerd gevangenisvloot te vormen. Op 3 mei overleefden de gebroeders Pieters het geallieerde bombardement op het passagiersschip Cap Arcona en de vrachtschepen Thielbek en Athen, die samen meer dan 9000 concentratiekampgevangenen aan boord hadden. Bijna 7000 van hen kwamen bij de aanval om het leven.

Na de bevrijding van de kampen werden de uitgemergelde broers terug naar huis gebracht, waar ze een heldenontvangst kregen, maar nooit over hun beproeving spraken. Maurice emigreerde uiteindelijk naar de Verenigde Staten, waar hij op latere leeftijd zijn schrijnende verhaal vertelde aan een plaatselijke journalist. De ring van Maurice is nooit gevonden. Zijn broer Justin, die getraumatiseerd was door zijn ervaringen in de kampen, bleef in Limburg en overleed in 2004.

Arolsen Archives gaf het horloge van Justin Pieters in 2022 terug aan zijn familie.

Foto: Justin (rechts) en Maurice (links) Pieters, herstellend in hun ziekenhuisbed

Marcel Uytdenhoef

Marcel Uytdenhoef werd op 20 november 1914 geboren in Merksplas, vlak bij Turnhout. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd Marcel gemobiliseerd in het 3de Regiment Lansiers en in Frankrijk gevangengenomen door de oprukkende Wehrmacht.

Hij werd naar een werkkamp in Duitsland gestuurd. Tegelijkertijd, en zonder dat Marcel het wist, kwam zijn broer Louis om het leven bij het bombardement van Leuven, dat het begin betekende van de Achttiendaagse Veldtocht. Toen Marcel na zijn terugkeer in België hoorde over de dood van Louis, zwoer hij wraak en sloot zich aan bij het Kempisch Legioen, dat sabotageacties uitvoerde tegen de Duitse bezetters. Overdag werkte Marcel in de haven van Antwerpen, waar hij voedsel smokkelde voor ondergedoken kameraden.

In 1944 werd de verzetsgroep van Marcel verraden en gearresteerd. Marcel zat een tijdje in de plaatselijke gevangenis en vervolgens brachten de nazi's hem naar Kamp Amersfoort in Nederland. Van daaruit deporteerden ze hem naar het concentratiekamp van Neuengamme en kort daarna naar Ravensbrück. Daar had de SS een klein kamp opgericht waar mannelijke gevangenen een tijdelijke gaskamer bouwden waar ze ook in werkten.

In april 1945 werden de resterende 30.000 gevangenen in Ravensbrück bevrijd door het Rode Leger. Onder hen ook Marcel Uytdenhoef, volledig uitgemergeld door de ontberingen die hij had doorstaan. De Sovjets zetten Marcel op een transport naar een nabijgelegen veldhospitaal, maar onderweg viel hij uit de overvolle vrachtwagen. Hij was helemaal alleen, maar wist te overleven door in de omringende bossen water en voedsel bij elkaar te zoeken.

Uiteindelijk werd hij gevonden en door het Rode Kruis gerepatrieerd naar België. Voor de oorlog was Marcel een vriendelijke, sociale man, maar de concentratiekampen hadden hem voor het leven getekend. Hij trouwde nooit en stierf in 1969 in Berchem.

De persoonlijke bezittingen van Marcel Uytdenhoef werden in 2016 teruggegeven aan zijn familie.

Foto: foto in de portefeuille van Marcel Uytdenhoef, die de Arolsen Archives lang hebben bewaard

Claire Van den Boom

Claire Martchouk werd op 20 april 1902 geboren in Bogapol in Oekraïne, waar ze een opleiding tot verpleegster volgde. Ze trouwde met de Belg Georges Van den Boom, medeoprichter van de Kommunistische Partij van België (KPB), met wie ze twee jaar samen doorbracht in de USSR. Hun dochter Liliane werd geboren in 1923.

In België stond het echtpaar bekend om hun militante politieke activisme. Toen de Duitsers binnenvielen, gingen de Van den Booms meteen in het verzet. Ze richtten een clandestiene pers op en coördineerden sabotageacties tegen de bezetter. In 1942 werd Claire verraden en gearresteerd. Wetende wat haar te wachten stond, hield ze haar Joodse identiteit verborgen voor haar ondervragers in de gevangenis van Sint-Gillis.

Op 27 mei deporteerden de nazi's Claire als politieke gevangene naar het vrouwenconcentratiekamp Ravensbrück. Haar dochter Liliane en haar man Georges werden in 1943 ook de concentratiekampen gedeporteerd. In september 1944 werd Claire overgebracht naar Helmstedt-Beendorf, een nevenkamp van Neuengamme. In april 1945, ten slotte, werd ze geëvacueerd naar Hamburg en vervolgens brachten de zogenoemde 'Witte Bussen' van het Zweedse Rode Kruis haar naar het Deense stadje Padborg. De voorzitter van het Zweedse Rode Kruis, graaf Folke Bernadotte, had persoonlijk met Reichsführer-SS Heinrich Himmler onderhandeld over de vrijlating van Scandinavische gevangenen.

Op 3 mei 1945 kwam Claire aan in Zweden en uiteindelijk keerde ze terug naar België, waar ze werd herenigd met Liliane en Georges. Na de oorlog was Claire Van den Boom een van de voormalige gevangenen van Ravensbrück wier getuigenis voor het militair tribunaal in Hamburg bijdroeg tot de veroordeling van leidinggevende SS-officieren van het kamp. Haar hele leven lang bleef Claire een uitgesproken politiek activiste en actief betrokken bij tal van organisaties. Ze maakte ook deel uit van de Belgische delegatie naar het Wereldcongres voor het Internationale Vrouwenjaar, dat in 1975 in Berlijn werd gehouden. 

Claire Van den Boom overleed in 1991 in Brussel.

Arolsen Archives gaf het horloge van Claire Van den Boom in 2022 terug aan haar familie.

Foto: Claire Van den Boom en haar man Georges

Jean Woluwe

Jean Lambert Woluwe werd in Herstal geboren op 14 mei 1913. Hij werkte als vormer in de plaatselijke gieterij. In 1939 werd Jean gemobiliseerd door het Belgische leger en in datzelfde jaar namen de Duitsers hem gevangen.

Hij werd tweemaal naar krijgsgevangenenkampen gestuurd, respectievelijk in Maagdenburg en Dortmund. Beide keren slaagde Jean erin te ontsnappen en zijn weg terug te vinden naar België. In 1941 – hij was toen nog altijd voortvluchtig – verliet hij het land en reisde door Frankrijk en Spanje, waarbij hij meermaals gevangen werd genomen. Dankzij de tussenkomst van een Belgische consul, die hem uit een gevangenis in Miranda bevrijdde, kwam Jean in Lissabon terecht, waar hij op het vliegtuig stapte naar Poole, in Groot-Brittannië. Daar werd Jean ingelijfd bij de Section T van de Britse Special Operations Executive (SOE), een ultrageheime tak van de Britse regering die clandestiene missies uitvoerde in bezet Europa. Na een speciale training in Brickendonbury Manor, bij Hertford, werd Jean in België geparachuteerd om geheime operaties uit te voeren achter de vijandelijke linies.

In 1943 was hij persoonlijk betrokken bij meer dan 20 militaire missies en daden van industriële sabotage. Op 30 maart 1944 werd adjudant Woluwe opnieuw in België ingezet, dit keer om sluisdeuren te vernietigen op Belgische waterwegen die nog open waren voor vijandelijk verkeer. Bij een gedurfde aanval op een sluis in Menen raakte hij gewond door Duits geweervuur, maar hij slaagde erin zijn explosieven te plaatsen en de poorten op te blazen. Hij probeerde de Vlaamse Wacht te ontlopen door een Canadese identiteit aan te nemen, maar werd verraden door een informant en gearresteerd op 28 april 1944. Jean zat vast in de gevangenissen van Kortrijk en Gent, waar de Duitsers hem martelden, voordat hij ter dood werd veroordeeld. Hij werd gedeporteerd naar Stalag X-B in Sandbostel en op 26 april 1945 werd hij in allerijl gefusilleerd.

Tijdens en na de oorlog kreeg Jean Woluwe vele onderscheidingen, zowel Belgische als Britse, waaronder de Britse Military Medal en de King's Commendation for Brave Conduct voor zijn dappere actie in Menen. Jean Woluwe wordt vandaag nog altijd gevierd bij de Belgische Verbroedering van de Agenten Parachutisten.

De persoonlijke bezittingen van Jean Woluwe werden in 2020 teruggegeven aan zijn familie.

René De Herdt

René Maria Jean De Herdt werd in Antwerpen geboren op 27 augustus 1919. Hij groeide op in de wijk Kiel en werkte bij de Engineering Company in de Indiëstraat.

Na de Duitse inval in België werd hij krijgsgevangen gemaakt en tewerkgesteld op een boerderij in Duitsland. In 1940 keerde hij terug naar Antwerpen en sloot zich aan bij de gewapende verzetsstrijders van de Nationale Koninklijke Beweging. Op 11 augustus 1944 arresteerde de Gestapo René in zijn ouderlijk huis in de Jan Davidslei, nadat ze de dag ervoor hadden gedreigd om zijn moeder en broers en zussen te deporteren. Hij werd ter dood veroordeeld in de gevangenis van de Begijnenstraat en naar Fort Breendonk gestuurd. Op 31 augustus deporteerde de SS René en andere politieke gevangenen naar het concentratiekamp Neuengamme. Hij werd ingedeeld in het subkamp aan de Alter Banter Weg in Wilhelmshaven, waar gevangenen dwangarbeid moesten verrichten op een scheepswerf van de Duitse marine. Begin april 1945 begon de SS met de evacuatie van het kamp en zette René op dodenmars naar Bremen-Farge, vervolgens naar Hamburg-Rothenburgsort en ten slotte naar het overvolle opvangkamp Sandbostel, waar hij op 18 april aankwam. In de laatste weken stierven er meer dan 3000 gevangenen van de honger of door de tyfusepidemie die in het kamp was uitgebroken. Het Britse leger bevrijdde Sandbostel op 29 april 1944. 

Na zijn herstel in Kalmthout keerde René De Herdt terug naar het Kiel en kreeg hij talrijke onderscheidingen voor zijn rol in het gewapend verzet, waaronder het Ridderkruis in de Orde van Leopold II, versierd met gekruiste zwaarden. Hij trouwde met Valentine en stichtte een gezin. Op latere leeftijd reisde hij de wereld rond in de wilde vaart en werd machinist van drijvende kranen en sleepboten in de haven van Antwerpen. René overleed in 1999 in Ekeren. Hij ligt begraven op de begraafplaats Schoonselhof in Hoboken.

Hoewel hij was vrijgesteld van militaire dienst, bracht René's enige zoon hulde aan zijn vader door zich aan te sluiten bij de Paracommando's.

Op de dag van zijn arrestatie maakte de Gestapo een inventaris op van de ‘vernietigde persoonlijke bezittingen’ van René De Herdt. Op die lijst staat ook zijn horloge vermeld. Het horloge overleefde en volgde René naar Neuengamme. Het keerde op 4 mei 2023 terug naar Antwerpen.

René Vandelsen

René Vandelsen werd op 2 mei 1921 geboren in Gent. Hij woonde bij zijn moeder Cesarina Van den Eede, die in 1936 scheidde van haar man Jozef Vandelsen.

Moeder en zoon waren in Antwerpen gedomicilieerd voor René naar Luik vertrok, waar hij als ober werkte. In 1940 verhuisde hij naar Brussel. Voor zover bekend, had hij geen vrouw of kinderen. Op 28 april 1944 arresteerden de nazi's René omdat hij uit Duitsland was gevlucht, waar hij als arbeider had gewerkt. Vanwege zijn werkweigering werd hij gedeporteerd naar het concentratiekamp Neuengamme, waar hij gevangenennummer 59 343 kreeg. René Vandelsen stierf op 12 januari 1945 aan ‘hartfalen’. De exacte omstandigheden van zijn gevangenschap en dood zijn onbekend.

Na de oorlog diende Cesarina een officieel verzoek in om haar zoon postuum als politiek gevangene te laten erkennen door het Belgische Ministerie van Wederopbouw. Omdat René aanvankelijk vrijwillig naar Duitsland was gegaan, werden haar herhaalde verzoeken afgewezen. Cesarina hertrouwde uiteindelijk. Haar broer Desiré Van den Eede, die een winkel had in Antwerpen, was haar getuige bij het huwelijk, zoals hij dat ook was geweest bij haar eerste huwelijk met Jozef Vandelsen. Het is door haar nauwe relatie met Desiré dat we de familieleden van René Vandelsen hebben kunnen vinden.

De persoonlijke bezittingen van René Vandelsen werden op 4 mei 2023 teruggegeven aan zijn familie in Antwerpen.

Franciscus Broothaers

Franciscus Broothaers werd op 9 april 1925 geboren als vijfde van elf kinderen. Zijn familie woonde in Rumst, nabij Antwerpen.

Tijdens de Duitse bezetting van België had het gezin Broothaers te kampen met economische tegenspoed. Daarom meldden de vader en de oudere kinderen – onder hen ook Franciscus – zich vrijwillig aan voor werk in het Duitse Rijk.

Toen de vader in de nazomer van 1944 met twee van zijn zonen naar huis wilde terugkeren, werden ze verraden, gearresteerd en gedeporteerd naar het concentratiekamp Sachsenhausen. Enkele weken later brachten de nazi's hen over naar het concentratiekamp Neuengamme. De twee broers werden doorgestuurd naar het subkamp Watenstedt/Leinde, waar ze dwangarbeid moesten verrichten in de staalfabriek van Braunschweig. We weten niet wat er met de vader is gebeurd.

Kort voor het einde van de oorlog, op 8 maart 1945, werd Franciscus Broothaers op 19-jarige leeftijd vermoord. Doodgeslagen, volgens een verklaring van zijn broer. Hij werd begraven op het ‘buitenlanderskerkhof’ Jammertal in Salzgitter.

In 2012 probeerde een neef van Franciscus Broothaers te achterhalen wat er met zijn familie was gebeurd. Zijn zoektocht leidde hem naar de Arolsen Archives, waar hij de blauwe vulpen van zijn oom vond.

De familie besloot het aandenken aan het museum van gedenkplaats KZ Drütte te schenken, zodat hij ter plekke herdacht kan worden.

Karel de Ceur

Karel 'Charles' de Ceur werd op 21 februari 1903 geboren in Blankenberge, aan de Belgische kust. Hij was elektricien van beroep en een leidende figuur in de verzetsgroep Vrij België.

Hij had een dochter met zijn vrouw Johanna ('Jeanne'), die ook actief was in het gewapend verzet. In 1943 werd Karel gearresteerd door de Gestapo en naar Duitsland gedeporteerd, waar hij bijna twee jaar doorbracht in de gevangenis van Groß-Strehlitz in Opper-Silezië. De SS verplaatste hem vervolgens naar Esterwegen, Wolfsbüttel en ten slotte naar de gevangenis van Brandenburg-Görden, die op 27 april 1945 door het Sovjetleger werd bevrijd. Karel keerde terug naar België en werd in 1946 onderscheiden met het Oorlogskruis en het Ridderkruis in de Orde van Leopold II. Hij overleed in 1951.

Het zakhorloge van Karel de Ceur werd in 2017 teruggegeven aan zijn familie. 

Josefine Deweer

Josefine Zoe Deweer werd waarschijnlijk op 9 maart 1920 geboren in Bellingen, in het Pajottenland. Op een onbekende datum vertrok ze naar Duitsland om te werken in een herberg in Lüneberg, waar haar naam vermeld stond in het register van het algemeen ziekenfonds (Allgemeine Ortskrankenkasse).

In november 1944 bracht ze twee dagen door in het ziekenhuis van Lüneberg. Om nog onduidelijke redenen nam de Gestapo Josefine in januari 1945 in 'beschermende hechtenis'. Ze sloten haar op in de gevangenis van Lüneberg. De nazi's deporteerden haar vervolgens naar het door de politie geleide werkkamp Wilhelmsburg, in de haven van Hamburg. Zo'n 5000 'vijanden en ongewensten' werden daar tussen 1943 en 1945 'heropgevoed door arbeid'. Josefine overleefde de beproeving en keerde terug naar België.

De persoonlijke bezittingen van Josefine Deweer werden in 2019 teruggegeven aan haar familie in Herne.

Emile Burm

Emile Polydore Burm werd geboren op 5 december 1919 in Grimbergen. Hij behoorde tot een familie van lichters en woonde op de schuit van zijn ouders, die aangemeerd lag aan de Quai des Anglais in Nimy, bij Bergen.

Emile was een eenvoudige man en werkte als graver bij de aanleg van bruggen en wegen. In 1943 maakte Jules Libert, een buurtbewoner en nazi-sympathisant, misbruik van Emiles goedgelovigheid door hem ervan te overtuigen dat zijn vader als dwangarbeider naar Duitsland zou worden gestuurd als Emile niet vrijwillig in zijn plaats zou gaan. Om zijn vader te beschermen vertrok Emile op 1 februari 1943 naar Neurenberg om er in een fabriek te werken. Hij kwam tot het besef dat hij bedrogen was en weigerde herhaaldelijk zijn taken uit te voeren.

Die ongehoorzaamheid leverde hem twee keer een verblijf in de plaatselijke gevangenis op. Omdat Emile bleef weigeren om te werken, werd hij gearresteerd door de Gestapo en als politiek gevangene naar het concentratiekamp Dachau gebracht. Van daaruit werd hij overgebracht naar de gevangenis van Augsburg, terug naar Dachau, en vervolgens naar het concentratiekamp Neuengamme, waar hij verschillende werkafdelingen doorliep. Uiteindelijk stuurde de SS Emile naar het concentratiekamp Bergen-Belsen, waar hij op 15 april 1945 door de Britten werd bevrijd.

Omdat hij vrijwillig naar Duitsland was gegaan, heeft Emile nooit de officiële status van politiek gevangene gekregen.

De persoonlijke bezittingen van Emile Burm werden in 2023 teruggegeven aan zijn familie in Bergen.

Pierre de Jaraczewski

Pierre de Jaraczewski werd geboren op 27 december 1906 in Buenos Aires, Argentinië. Hij volgde een opleiding tot handelsingenieur aan de ULB en werkte voor de Groupement Principale de l'Industrie Chimique in Brussel.

Pierre woonde met zijn gezin in Ukkel en was een gerespecteerd lid van de gemeenschap. Vanwege zijn actieve rol in het verzet werd hij verraden en opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Op 31 augustus 1944, enkele dagen voor de bevrijding van Brussel, werd Pierre op het laatste Belgische transport naar Neuengamme gezet, dat bestond uit ongeveer 2000 politieke gevangenen uit het hele land.

Nadat het konvooi het station Antwerpen-Oost had verlaten en de grens met Nederland was overgestoken, slaagde een handvol gevangenen erin de deur van hun veewagen open te wrikken en uit de rijdende trein te springen. Pierre de Jaraczewski was een van hen. De gevangenen waren ontsnapt op het spoorwegtraject tussen Essen en Roosendaal. Pierre werd gevonden door lokale politiemannen die banden hadden met het Nederlandse verzet en die hielden hem verborgen tot de komst van de geallieerden.

Na de oorlog ontving Pierre de Jaraczewski het Oorlogskruis 1940 op de Grote Markt van Brussel, voor zijn moed en zijn uitzonderlijke verdienste. Hij schreef een boek over zijn ervaringen, getiteld Echappé belle: Souvenirs de prison et d'évasion, dat in 1945 werd gepubliceerd.

De persoonlijke bezittingen van Pierre de Jaraczewski worden in 2023 teruggegeven aan zijn familie in Brussel.

Foto: Pierre Jaraczewski die het Oorlogskruis in ontvangst neemt op de Grote Markt in Brussel.

Edward Szotek

Edward Szczepan Szotek werd op 21 mei 1911 geboren in de Poolse stad Bukowno, tussen Katowice en Krakau. In 1937 emigreerde hij met zijn vrouw Stanislawa 'Stephanie' Lubaczka en hun zoontje Szczepan Edward 'Eddy' naar Eisden, waar Edward als mijnwerker aan de slag ging.

In 1940 werd hij naar Duitsland gestuurd om dwangarbeid te verrichten.

In augustus 1944 werd Edward opgesloten in de gevangenis van Saint-Léonard in Luik, waar zijn tabaksdoos en zakmes in beslag werden genomen. De reden voor zijn arrestatie is onduidelijk. Vervolgens werd hij overgebracht naar de Wehrmacht-gevangenis in het Kamp van Beverlo. In de zomer van 1944 deporteerden de nazi's hem naar het concentratiekamp Neuengamme, waar zijn horloge werd geconfisqueerd. Uit documenten van het kamp blijkt dat hij in september 1944 werd ingedeeld in het buitenkamp Blumenthal-Schützenhof in Bremen. In dat kamp zaten Hongaarse Joden en politieke gevangenen uit Polen, België, Frankrijk en de Sovjet-Unie. De zware arbeid en onmenselijke omstandigheden eisten een zware tol. In april 1945 werd het kamp geëvacueerd door de SS.

We weten niet wat er met Edward Szotek is gebeurd. Er is na de oorlog geen repatriëringskaart gevonden, en er zijn geen officiële aanvragen ingediend voor een vermoeden van overlijden, of een erkenning als politiek gevangene. We nemen aan dat Edward Szotek is gestorven in het concentratiekamp.

Edward's vrouw Stephanie overleed in juli 1947. Hun zoon Eddy bleef bij zijn Poolse pleegouders in Eisden en begon uiteindelijk een eigen gezin. Hoewel hij zelden over het verleden sprak, zocht hij zijn hele leven naar sporen van zijn verdwenen vader, zonder succes.

Het horloge van Edward Szotek werd op 2 mei 2023 teruggegeven aan zijn kleinzoon René.

#Searching

Support us
Aprende más